Een groene industrie, troef voor het klimaat en onze banen

De industriële transitie is essentieel om het klimaat te redden en onze jobs veilig te stellen. Het huidige beleid van cadeaus aan grote bedrijven bereikt echter geen van beide doelstellingen. Wij willen een openbare stuurgroep opzetten voor de industriële transitie, waarbij vakbonden en milieuorganisaties betrokken zijn. We willen bindende normen om de nodige investeringen te garanderen, maar ook om de werkgelegenheid te beschermen en te ontwikkelen.

Werknemers in de industrie zijn een van onze grootste troeven bij het oplossen van de klimaatcrisis. Ze hebben de vaardigheden om de materialen te produceren die nodig zijn voor het isoleren van onze gebouwen, voor het ontwikkelen van koolstofarme energie, voor het bouwen van schone voertuigen en voor het introduceren van innovatieve productiemethoden. Met 29 procent van de CO₂-emissies is de industrie ook de belangrijkste uitstoter van broeikasgassen in ons land. Deze sector transformeren is een enorme uitdaging. Een groot deel van de noodzakelijke technologie bestaat al, maar voor een transitie zijn enorme investeringen nodig.

Of het nu gaat om de productie die nodig is voor de klimaattransitie of om het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen, het regionale, nationale en Europese industriebeleid is momenteel niet opgewassen tegen deze uitdagingen.

Een van de hoekstenen van het Europese klimaatbeleid voor de grootindustrie is het ETS, het emissiehandelssysteem voor broeikasgassen dat in 2005 werd gelanceerd. Het is een ‘cap and trade’-systeem. Elk bedrijf krijgt een plafond dat de hoeveelheid broeikasgassen die het mag uitstoten beperkt (‘cap’) in de vorm van emissierechten. Die rechten kunnen vervolgens worden verhandeld op een speciale markt (‘trade’). Bedrijven die onder de bovengrens blijven, kunnen hun overtollige emissierechten verkopen aan bedrijven die de limiet overschrijden. Elk jaar verlaagt de EU de hoeveelheid emissierechten om bedrijven aan te moedigen te investeren in een groenere economie. Door de geleidelijke vermindering van het aanbod zullen de emissierechten naar verwachting ook duurder worden. Dat zou bedrijven moeten aanmoedigen om te investeren in een groener productieproces.

Maar het ETS-systeem is een mislukking: in de industrie is de uitstoot van broeikasgassen slechts licht gedaald. Met minder dan 2 procent tussen 2009 en 2019. Dit komt omdat het ETS het aan de grote bedrijven overlaat om te beslissen waarin ze al dan niet investeren. Zij kiezen ervoor om alleen het strikt noodzakelijke te doen om te vermijden dat de groene investeringen duurder zijn dan het kopen van emissierechten op de markt. In de meest vervuilende industrieën is dit echter niet genoeg. We moeten de hele productie transformeren en dat kan alleen met enorme investeringen.

De industriereuzen hebben ook jarenlang gratis emissierechten afgedwongen door te dreigen met delokalisatie. Een recent Europees journalistiek onderzoek toonde aan dat in de staal- en cementsector de gratis quota die sinds 2005 aan de giganten ArcelorMittal, Holcim en Lafarge zijn toegekend, altijd hoger zijn geweest dan hun werkelijke emissies. Buitensporige quota die ze konden doorverkopen, waardoor ze honderden miljoenen winst maakten, maar die hen er niet van weerhielden om ondertussen toch fabrieken te sluiten.

Een andere strategie van het Europese, federale en regionale beleid is om overheidsgeld vrijwel onvoorwaardelijk beschikbaar te stellen aan industriëlen. Dat is ook het uitgangspunt van het Industrieel Plan en de Net Zero Industry Act van de Europese Unie: zij willen de private industrie gemakkelijker toegang geven tot overheidsfinanciering, zogezegd in het belang van de klimaattransitie en de strategische autonomie van Europa. Ook de Belgische staatssecretaris voor Relance en Strategische Investeringen, Thomas Dermine (PS), die voortdurend aan tafel zit met werkgeversorganisaties, kiest ervoor om overheidsgeld ter beschikking te stellen van private investeerders uit de industrie. De Vlaamse regering doet hetzelfde op het niveau van het Gewest. Zo belooft ze staalgigant ArcelorMittal 350 miljoen euro om zijn productieproces te transformeren. Dergelijke keuzes worden ingegeven door het streven naar onmiddellijke winst en de zucht naar dividenden van de aandeelhouders, zonder garanties voor het klimaat of voor onze banen. Resultaat: het is in het beste geval ‘too little, too late’, of erger nog, het leidt tot nieuwe investeringen in fossiele brandstoftechnologieën .

De industrie en de werknemers zijn geen natuurlijke vijanden van het klimaat. Het zijn de keuzes van multinationals en hun grootaandeelhouders die kritisch moeten worden bekeken. Zij hypothekeren zowel de toekomst van het klimaat als van hun werknemers. Alleen een publiek en democratisch gestuurd industriebeleid kan een duurzame en rechtvaardige industriële ontwikkeling garanderen, met hoogwaardige banen en ambitieuze sociale en milieudoelstellingen. Een progressieve industriële strategie die de maatschappij in staat stelt om democratisch en soeverein te beslissen wat, waar en onder welke voorwaarden geproduceerd wordt. Om die strategie op te stellen, vertrouwen we op de vaardigheden van de werknemers in de sector. We betrekken vakbonden en milieuorganisaties bij het uitwerken van een langetermijnvisie en een ambitieus stappenplan.

Wat wij willen

Een. De industriële transitie vanuit de overheid aansturen

  • Elke grote bedrijfstak moet een transitieplan indienen. Dat plan wordt beoordeeld door de overheid, vakbonden en milieuorganisaties.
  • Om de industriële transitie mogelijk te maken, willen we de nodige investeringen in hernieuwbare energie garanderen door de energiesector te nationaliseren.
  • De groene waterstofsector moet worden ontwikkeld, want die is van strategisch belang voor de industrie. Dit bereiken we door de productie en distributie ervan onder overheidscontrole te plaatsen.
  • Patenten op groene technologieën moeten worden opgeheven om investeringen in de klimaattransitie te versnellen, zowel in België als wereldwijd.
  • Het technisch en beroepsonderwijs moet worden verbeterd om transitiedeskundigen op te leiden en zo veel mogelijk mensen voor te bereiden op de beroepen van de toekomst.

De meeste industriële emissies van broeikasgassen zijn afkomstig van een handvol grote bedrijven met activiteiten in de zware industrie. In veel sectoren is het echter nu al technisch mogelijk om het productieproces koolstofneutraal te maken. Aangezien deze sectoren veel productieketens aansturen, kan hun transformatie de motor vormen voor de transitie van de industrie als geheel.

Een van de grootste hindernissen voor deze transformatie is de hoeveelheid groene energie die nodig is om gas, olie of kolen te vervangen. Groene waterstof is een belangrijke speler op dit gebied. Of het nu gaat om staalproductie, de chemische of de betonindustrie, waterstof is momenteel het beste alternatief voor fossiele brandstoffen. Door verbranding van waterstof kunnen we de hoge temperaturen bereiken die nodig zijn voor deze productieprocessen. Als deze waterstof dan ook nog wordt geproduceerd met hernieuwbare elektriciteit, helpt dit om de productie helemaal koolstofvrij te maken. Maar dit vereist aanzienlijke investeringen. In Europa moeten we de waterstofproductie meer dan vertienvoudigen. We moeten ze gebruiken voor toepassingen die echt nuttig zijn, en we moeten ophouden te produceren met gas of olie, zoals nu het geval is. Met andere woorden : we moeten meer hernieuwbare energie gaan produceren.

Officieel is dit de strategie van de Europese Unie, die ook gevolgd wordt door de Belgische regering. Maar er beweegt niet veel. Hoe dat komt? Omdat de energiemonopolies het voor het zeggen hebben. De bazen van Shell, TotalEnergies en Engie zijn duidelijk: ze zullen alleen gaan voor hernieuwbare energie als ze daarmee meer kunnen verdienen dan met gas of olie. Dit betekent dat deze transitie veel te traag verloopt en dat er, ondanks alle retoriek over groene energie, verder miljarden geïnvesteerd worden in fossiele brandstoffen. Ondertussen zorgen de hoge energieprijzen ervoor dat onze industrie zich elders gaat vestigen. Vooral in de Verenigde Staten, die zo tweemaal langs de kassa passeren: ze verkopen ons heel duur schaliegas en ze trekken onze industriële productie naar zich toe. In Europa dreigt twee derde van de plannen voor batterijproductie niet van de grond te komen; die hebben we nochtans nodig om hernieuwbare energie in op te slaan of elektrische bussen en auto's van stroom te voorzien. Deze productie zal waarschijnlijk in de Verenigde Staten opgestart worden, wegens de meer genereuze overheidssubsidies en de lagere energieprijzen.

Om deze inefficiënte, dure, en jobvernietigende transitie een halt toe te roepen, willen we de energiereuzen buitenspel zetten en de energiesector nationaliseren. Zo hebben we controle over de energieproductie van de toekomst, we kunnen de prijs zelf bepalen en we kunnen de juiste technologische keuzes maken. Deze strategische overname gaat gepaard met een plan voor overheidsinvesteringen in de productie en distributie van groene energie. Investeringen die de industrie daadwerkelijk transformeren, zoals in Denemarken. Door de controle over zijn historische elektriciteitsproducent in staatshanden te houden en te investeren in de productie en distributie van hernieuwbare energie, is dit land een voorloper van de groene transitie geworden. De grootschalige ontwikkeling van windenergie heeft geleid tot sterke groei in een nieuwe industriële sector, die direct werk biedt aan meer dan 30.000 werknemers in eigen land. Deense bedrijven zijn trouwens wereldwijd actief in de installatie van windturbines.

Controle over de transformatie van de industrie betekent ook zelf de wegbereider zijn naar koolstofneutraliteit. Op dit moment volgt elk industrieel bedrijf zijn eigen strategie en probeert de overheid zich aan hun noden aan te passen, door te investeren in waterstof-, elektriciteits- en transportinfrastructuur. Deze politiek is inefficiënt en duur. Hierdoor zijn we overgeleverd aan bedrijfsbeslissingen met als enige kompas de kortetermijnwinst. Terwijl de veranderingen nodig om de klimaatdoelstellingen te halen een echte langetermijnvisie vereisen. Als eerste stap in de richting van een heuse industriële klimaatstrategie eisen we een transitieplan voor elk van de belangrijkste vervuilende industrieën. Een stappenplan voor het klimaat dat oog heeft voor het behoud en de ontwikkeling van werkgelegenheid. Dit plan moet eerst worden beoordeeld en goedgekeurd door de overheid. Zo kunnen we de nodige investeringen plannen en de energie- en infrastructuurbehoeftes identificeren.

Een industriële transitie is onmogelijk zonder de arbeiders. Zij zijn de experts in productie en transformatie . In Nederland was het de vakbond FNV die, na een lange strijd samen met de milieubeweging, de gigant Tata Steel dwong te investeren in IJmuiden, in een hoogoven op waterstof. In Frankrijk heeft de vakbond CGT binnen de Renaultgroep een eigen transitieplan ontwikkeld om elektrische auto's te produceren die recycleerbaar én goedkoop zijn, met jobgarantie in alle fabrieken. In Schotland hebben de vakbonden van oliemaatschappijen en de NGO Friends of the Earth samengewerkt om een rechtvaardig transitieplan te schrijven, met jobgarantie en reconversie naar een windmolenpark en een productie- en opslageenheid van groene energie. In deze modellen behouden werknemers en de vakbonden zowel een vetorecht over de transitieplannen voor hun fabrieken als een initiatiefrecht om alternatieven voor te stellen. Deze transitieplannen worden ook beoordeeld door andere milieu-actoren.

We willen ook investeren in ons technisch en beroepsonderwijs, zodat we experts in de klimaattransitie kunnen opleiden. Iedereen moet de kans krijgen in veelbelovende sectoren te gaan werken of zich daarvoor te herscholen. Zo worden ze een bron van trots en een recht voor werknemers. Dit in schril contrast met de huidige situatie, waarin deze cursussen synoniem zijn voor degradatie. Samen met de vakbonden zullen we ervoor zorgen dat alle werknemers nieuwe competenties kunnen ontwikkelen en tegelijkertijd sociale bescherming genieten. De transitie gaat hand in hand met de strijd voor betere arbeidsomstandigheden in de industrie.

De transitie aansturen vanuit de overheid betekent ook samenwerking verdedigen. We kunnen de klimaatcrisis maar overwinnen als we onze krachten bundelen. Net zoals we hebben gedaan met patenten op medicijnen, vechten we ervoor om de toegang tot essentiële milieutechnologieën openbaar en universeel te maken. Zo faciliteren we wereldwijd de ecologische transitie en vermijden we technologische oorlogen. Technologie beschikbaar maken gaat samen met meer publiek onderzoek. Zo breken we met de logica van managers en hun lobbyisten en met de monopolisering van innovaties door grote bedrijven.

Twee. Bindende normen die ervoor zorgen dat de industrie de nodige investeringen doet

  • Bindende klimaat- en sociale normen zullen de industrie dwingen om de nodige investeringen te doen.
  • Sociale en milieunormen moeten worden geïntegreerd in openbare aanbestedingscontracten.
  • Geen onvoorwaardelijke overheidssteun meer voor de privé: deze steun moet worden gekoppeld aan strenge sociale en klimaatnormen. Bij niet-naleving moet het volledige bedrag worden terugbetaald en worden aanzienlijke boetes opgelegd.

Als het ETS-systeem (de Europese CO2-markt), dat gesteund wordt door alle traditionele partijen, één ding heeft bewezen, dan is het wel zijn onvermogen om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen. Om de grootindustrie te dwingen de nodige investeringen te doen, wil de EU de emissierechten die gratis worden uitgedeeld aan grote vervuilers afschaffen tegen... 2034. Om ze vervolgens te vervangen door een CO2-belasting aan de grenzen van Europa. Met deze belasting zullen de kosten van producten die Europa binnenkomen evenredig stijgen met die van Europese producten die onder het ETS-systeem vallen. Er schuilen twee gevaren in zo'n CO2-belasting aan de grens. Ten eerste bestaat het risico dat we regelrecht in een handelsoorlog terechtkomen. Onze partners zouden een belasting kunnen invoeren op producten die wij exporteren, met nefaste gevolgen voor onze industrie en de werkgelegenheid. Ten tweede, terwijl de grote industrie tot nu toe (bijna) niets betaalde voor de uitgestoten CO₂, is er deze keer niets dat de industrie ervan weerhoudt om de kosten van de belasting door te rekenen aan de consument.

Daarom gaan we niet verder met de ETS-markt en voeren we bindende klimaatnormen in die de industrie dwingen om de nodige investeringen te doen voor de groene transitie. Staatssteun - bijvoorbeeld in de vorm van voordelige leningen voor dure initiële investeringen - moet gaan naar bedrijven die het echt nodig hebben; bovendien moet hij onderworpen worden aan strenge voorwaarden op gebied van jobs, arbeidsomstandigheden en milieuvoorschriften. In geen geval zou staatssteun mogen worden gebruikt om aandeelhouders te betalen. Bedrijven die investeren in belastingparadijzen of die het internationale arbeidsrecht niet respecteren, moeten worden uitgesloten van deze voordelen. Als niet aan deze voorwaarden wordt voldaan, dient de steun te worden terugbetaald en moet een boete worden opgelegd.

Dwingende sociale en klimaatnormen en gerichte overheidssteun zijn volledig afwezig in het huidige Belgische en Europese industriebeleid. Overheidssubsidies vloeien onvoorwaardelijk naar privébedrijven onder het mom van groene transitie en herindustrialisering. De balans van dat beleid? Noch de werkgelegenheid, noch de ecologische omvorming van de industrie boekte vooruitgang. Van Marshallplannen tot belastingvrije zones, van gratis CO₂-quota voor grote vervuilers tot subsidies voor het installeren van zonnepaneelparken... al deze regelingen hebben vooral gediend om de kassa van de bedrijven en aandeelhouders te spekken. Maar ze hebben hen niet verhinderd dat multinationals fabrieken sloten of afslankten.

Een andere hefboom voor het omvormen van de industrie is de publieke aanbesteding. Overheidsopdrachten, dat wil zeggen bestellingen van producten of diensten bij de privésector door overheden of openbare diensten, vertegenwoordigen 15 tot 20 procent van de Europese economie. De ecologische transitie zal massale overheidsinvesteringen vereisen, bijvoorbeeld in windenergie in de Noordzee om hernieuwbare energie te produceren, in openbaar vervoer en in de isolatie van gebouwen en huizen. Op dit moment wordt deze hefboom echter helemaal niet gebruikt. De overheid laat werknemers met elkaar concurreren via aanbestedingen die enkel oog hebben voor de goedkoopst mogelijke productie. Het gebrek aan controle op deze overheidscontracten is de bron van talloze schandalen, steekpenningen en afspraken onder grote monopolies om de prijzen op te drijven. Wij maken een einde aan deze race naar de bodem. Sociale en milieunormen moet voor ons deel uitmaken van alle overheidsopdrachten. Deze normen zorgen voor een afzetmarkt voor de groene industrie en kwaliteitsvolle banen. Deze sociale normen hebben betrekking op de hele productieketen, om de waterval van onderaanneming en onverantwoordelijkheid te stoppen. Dankzij deze voorwaarden kunnen ook kmo's meedingen als ze aan de criteria voldoen. Niet-naleving leidt tot langdurige uitsluiting bij alle overheidscontracten.

Drie. Een circulaire industrie die tegemoetkomt aan onze behoeften en die van het klimaat

  • We willen de circulaire economie ontplooien. Een circulaire economie bespaart materialen en energie en schept banen.
  • Om de geprogrammeerde veroudering van elektrische apparaten tegen te gaan, willen we de wettelijke garantietermijnen aanzienlijk verhogen.
  • Het hergebruik of recycleren van materialen moet de norm worden in de bouwsector en de productie van groene materialen moet worden bevorderd.
  • De overheidsregulering van de afvalsector moet worden versterkt om te zorgen voor betere arbeidsomstandigheden en om te voorkomen dat ons afval naar elders in de wereld wordt verscheept.

De impact van de industrie op het milieu hangt ook af van het soort goederen dat geproduceerd wordt en de manier waarop dat gebeurt. We willen breken met de wegwerplogica en geprogrammeerde veroudering (planned obsolescence). Dit is duur en leidt tot een milieuramp. We willen een circulaire industrie die banen creëert, bijdraagt aan de herindustrialisering van onze economie en onze afhankelijkheid van grondstoffen en hun prijzen vermindert.

Veel apparaten zijn opzettelijk ontworpen om niet lang mee te gaan. Hoe sneller consumenten naar de winkel gaan om een nieuwe printer, wasmachine of smartphone te kopen, hoe meer de kassa's rinkelen. Het gevolg? Een ongelooflijke verspilling van grondstoffen en energie. Tegenwoordig dragen we T-shirts half zo lang als twintig jaar geleden, omdat ze minder stevig zijn. Volgens een studie van het Franse milieuagentschap werkt 88 procent van de telefoons die vervangen worden nog prima, maar worden ze onbruikbaar omdat je geen software kan updaten, omdat onderdelen stuk gaan die niet kunnen worden vervangen of door het gebrek aan reserveonderdelen. Weggooien is dan de enige oplossing en uiteindelijk betaalt de consument de rekening. Wat heeft Vivaldi daar aan gedaan? Niets of heel weinig. De tekst die milieuminister Zakia Khattabi aan het begin van haar ambtstermijn had beloofd, is nog steeds niet besproken. We willen deze stilstand doorbreken en de garantietermijnen verlengen. Bedrijven worden voor hun verantwoordelijkheid geplaatst om goederen te produceren die duurzamer, minder verpakt en gemakkelijk recycleerbaar zijn, via een ambitieuzere regelgeving die van toepassing is op alle producten die in België worden verkocht. In alle sectoren die zich daarvoor lenen, gaan we het statiegeldsysteem ontwikkelen, om producenten verantwoordelijk te maken voor het terugnemen van goederen aan het einde van hun levensduur.

Door zorgvuldiger te kiezen wat we maken, kunnen we al grote vooruitgang boeken. De manier waarop we produceren is echter ook cruciaal. Op dit moment is de industriële productie grotendeels lineair. Bedrijven gebruiken grondstoffen om producten te maken die na gebruik worden verbrand of gestort. Door op deze manier te produceren, ondermijnen we onze planeet: We nemen meer op dan de aarde kan vernieuwen en we produceren meer vervuiling dan de aarde kan absorberen. Het is ook een verspilling van strategische middelen. De zeldzame metalen die worden gebruikt in smartphones of computers met een korte levensduur zijn niet langer beschikbaar om de batterijen of windturbines te produceren die we nodig hebben om de transitie tot een succes te maken. Omdat we afhankelijk zijn van grondstoffen die vaak buiten Europa worden geproduceerd, hebben we geen controle over de prijzen, die hele economische sectoren in gevaar kunnen brengen als ze plotseling snel stijgen. We moeten de overgang maken naar een circulaire economie. Afval wordt daarin steeds opnieuw als grondstof gebruikt. Er wordt geschat dat een ton mobiele telefoons 300 keer meer goud bevat dan een ton gouderts van de beste kwaliteit. Hetzelfde geldt voor veel bronnen. In België beschikken we over de vaardigheden om deze recyclage uit te voeren, bijvoorbeeld bij de werknemers van Umicore. Als deze materialen niet worden teruggewonnen, dan is dat omdat het voor de mijnbouwmonopolies goedkoper is om grondstoffen en arbeiders uit te buiten in de landen van het Zuiden. We willen met dit model breken door recycling op te leggen en producten modulair te ontwerpen zodat ze gerepareerd kunnen worden. Deze circulaire economie is een manier om onze industrie te moderniseren, het verbruik van energie en hulpbronnen te verminderen en hele industriële sectoren en hun waardeketens te transformeren. Het is ook een bron van werkgelegenheid. Er wordt geschat dat er in België tot 100.000 banen in de sector kunnen worden gecreëerd. Van grote verwerkingslocaties tot buurtwerkplaatsen. Daarom steunen we ook het concept van repair cafés waar producten worden gerepareerd voor hergebruik. Om deze circulaire economie tot stand te brengen, baseren we ons op het vastleggen van sociale en milieunormen die voor iedereen gelijk zijn, zowel voor producenten als verkopers van producten in België.

Momenteel is de bouwsector alleen al verantwoordelijk voor het verbruik van 40 procent van de grondstoffen van het land en de productie van 30 procent van het afval. Wereldwijd veroorzaakt deze sector 40 procent van de broeikasgasemissies, 15 keer meer dan de luchtvaart. Ook deze sector wordt gedreven door het streven naar onmiddellijke winst. In plaats van materialen te hergebruiken en gebouwen te renoveren, is het voor de betonbaronnen winstgevender om voortdurend af te breken en opnieuw op te bouwen. Daarom willen we alle grote bouwplaatsen (onderworpen aan een milieueffectbeoordeling) verplichten om aan te tonen dat alles in het werk is gesteld om bestaande materialen en structuren te hergebruiken en te zorgen voor recycling van niet-hergebruikte elementen. In de hedendaagse bouwsector zijn we sterk afhankelijk van beton. Maar de productie ervan stoot een enorme hoeveelheid broeikasgassen uit. Gelukkig kan beton in veel gevallen worden vervangen door hout. We kunnen dus gebruikmaken van duurzame bosbouw en bedrijvigheid creëren in de bossen van het land en in aanverwante bedrijven. Hout neemt koolstof op in plaats van het af te geven. Daarom stimuleren we het gebruik van hout in de bouw door de bouwnormen aan te passen.

Met deze maatregelen verminderen we de groeiende berg conventioneel, elektronisch en bouwafval. Om deze verschuiving naar de circulaire economie tot een succes te maken, moeten we ook een einde maken aan de anarchie die zich ontwikkelt in de recyclingsector. In België vertaalt die anarchie zich in wijdverspreide slechte arbeidsomstandigheden en sociale dumping door de private reuzen in de sector. Op mondiaal niveau betekent dit dat we er vaak de voorkeur aan geven om ons afval naar landen buiten Europa te exporteren in plaats van het lokaal te recyclen. Voor het publiek betekent deze toename van private spelers dat de kosten voor afvalinzameling en -recycling stijgen. Daarom willen we de sector weer in dienst stellen van het algemeen belang, met de garantie dat de overheidscontrole op de inzameling en sortering van huishoudelijk afval en dat van kleine zelfstandigen behouden blijft, tegen de logica van het Europese liberalisme in. Hetzelfde geldt voor overheidstoezicht op de hele sector, door middel van strenge sociale en milieunormen die bedrijven uitsluiten die de regels overtreden.

Vier. België asbestvrij tegen 2030

  • Tegen 2025 moet asbest in openbare en particuliere gebouwen, huizen, stortplaatsen en vervuilde grond in kaart zijn gebracht. Tegen 2030 moet dit asbest verwijderd worden, waarbij scholen voorrang krijgen.
  • Daarbij hanteren we de strengste beschermingsnormen voor werknemers die worden blootgesteld aan asbest.
  • De financiering van het Asbestfonds moet worden herzien: de bijdrage van de asbestindustrie moet omhoog. Het fonds mag degenen die verantwoordelijk zijn voor besmetting niet langer beschermen tegen juridische vervolging.
  • Het Verdrag van Lugano inzake wettelijke aansprakelijkheid voor schade als gevolg van activiteiten die gevaarlijk zijn voor het milieu moet worden geratificeerd. Dit moet als kader dienen voor andere soorten vervuiling, zoals PFOS dat door de chemiereus 3M in Antwerpen wordt geproduceerd.

Jarenlang was ons land een van de grootste producenten en consumenten van asbest ter wereld. Het werd aangetroffen in de beroemde ‘Eternit’ asbestcementplaten, in ketel- en leidingisolatie, in brandbestrijdingsproducten en brandweeruitrustingen, en in de remblokken van auto's en treinen. Het is al minstens sinds 1930 bekend dat het inademen van asbestvezels kan leiden tot kanker. In België is asbest verantwoordelijk voor minstens 350 sterfgevallen per jaar, onder de werknemers die het asbest produceerden en hun gezinnen, maar ook de omwonenden van de productiesites, met name in Kapelle-Op-den-Bos, evenals bouwvakkers en het spoorwegpersoneel dat verantwoordelijk is voor het renoveren van de wagons.

Een ware asbestmaffia heeft het verbod zo lang mogelijk uitgesteld om haar winsten te beschermen. Pas in 1998 werd de verwerking van asbest in bouwmaterialen in België verboden. Achter deze maffia zit een Belgische multinational, Eternit, met als belangrijkste aandeelhouder een van de rijkste families van België, de Emsens. Ze danken hun fortuin aan dit materiaal dat dood zaait. Een nieuwe rechtszaak toonde in 2022 aan dat ze al sinds de jaren 70 op de hoogte waren van de gevaarlijke aard van hun product. Na het verbod in België zetten ze hun activiteiten in India voort tot 2002. Door hun activiteiten daar is de grootste openluchtasbeststortplaats ter wereld ontstaan. Ze blijven van proces naar proces gaan, in België en de rest van Europa en de wereld, om hun fortuin te verdedigen.

Vandaag vergiftigt asbest nog steeds veel arbeiders of mensen die in de buurt van voormalige fabrieken of stortplaatsen wonen. Zij leven in angst om een gevreesde vorm van kanker te krijgen die 30, 40 of zelfs 50 jaar na blootstelling kan optreden. Verwacht wordt dat het aantal slachtoffers in 2030 of 2035 zijn piek zal bereiken. Een recente studie schat dat 40 procent van de huizen in Vlaanderen asbest bevatten, minstens duizend wagons en locomotieven van de NMBS bevatten het en in Wallonië is 2.900 kilometer waterleiding nog steeds gemaakt van asbestcement. De meeste mensen hebben niet de middelen om gespecialiseerde bedrijven in te schakelen. Dat betekent dat ze hun huis niet kunnen renoveren of dat ze zelf het risico om het asbest te verwijderen. Wat betreft de werknemers die verantwoordelijk zijn voor het verwijderen van het asbest, waarschuwen deskundigen dat de huidige regelgeving niet streng genoeg is. Maar er beweegt niet echt iets omdat dit een zeer winstgevende markt is.

We willen dat de overheid niet langer de andere kant opkijkt en ons land zonder verder uitstel asbestvrij maakt. Vlaanderen heeft een plan om alle gevaarlijke asbest te verwijderen tegen 2040. Er is geen deadline vastgesteld in Wallonië of Brussel. In Nederland is de totale uitbanning van asbest vervroegd naar 2024 ... Wij moeten dat ook kunnen. Daarom willen we tegen 2025 met behulp van een centrale asbestdatabase een inventaris maken van asbest in alle openbare en privégebouwen en voorzieningen en streven naar een asbestvrij België tegen 2030.

Om de werknemers te beschermen die belast worden met het verwijderen van asbest, voeren we zo snel mogelijk de normen in die door de Europese vakbonden in de sector worden verdedigd: 0,001 vezels per cm³. Een blootstellingsniveau dat we verdedigden in het Europees Parlement, dat werd aangenomen door de meerderheid van de leden van het Europees Parlement, maar dat de Europese Commissie onder druk van lobbyisten van bouwbedrijven wil vertienvoudigen. We sluiten actieve asbeststortplaatsen op minder dan 500 meter van woningen, zoals de SVK-stortplaats in Sint-Niklaas (Oost-Vlaanderen). Na een vastberaden campagne van een actiecomité en de PVDA werd besloten om de stortplaats voorgoed te sluiten. Asbestafval moet verglaasd worden (omgesmolten tot een totaal inert glasachtig residu), de enige methode die echt veilig is voor de gezondheid.

Wij willen dat de kosten van asbestverwijdering en medische kosten worden gedragen door degenen die verantwoordelijk zijn voor de situatie en niet worden gebruikt als dekmantel voor de reuzen van de sector. België heeft een compensatiefonds voor asbestslachtoffers. Maar het zal een niet aflatende strijd van de slachtoffers en hun families vergen om ervoor te zorgen dat alle ziekten die door asbest worden veroorzaakt, worden erkend. We willen het aantal gedekte ziekten uitbreiden op basis van onafhankelijke medische expertise. Om een schadevergoeding uit dit fonds te ontvangen, moeten slachtoffers vandaag afzien van alle juridische stappen tegen de verantwoordelijken voor hun besmetting. Alsof een schadevergoeding van een paar duizend euro genoeg is om de verantwoordelijkheid van Eternit of de betonbaronnen weg te nemen die hun arbeiders en gezinnen hebben blootgesteld aan dit dodelijke gif. We trekken deze clausule in om slachtoffers in staat te stellen hun recht te halen. We willen ook dat het principe ‘de vervuiler betaalt’ opnieuw wordt ingevoerd. Tegenwoordig wordt dit fonds gefinancierd door de overheid en door een bijdrage van bedrijven, die voor iedereen (multinational of kmo) gelijk is, 0,01 procent van de loonsom. Voor Eternit komt dat neer op 9.000 euro per jaar. Belachelijk weinig om immuniteit ten opzichte van de slachtoffers te krijgen! We eisen een verhoging van de bijdrage van de industrie aan dit fonds in overeenstemming met haar verantwoordelijkheden. Bovendien moet het geherfinancierde Asbestfonds kunnen ingrijpen bij de verwijdering van asbest uit gebouwen, waarbij scholen voorrang krijgen.

Tot slot ratificeren we het Verdrag van Lugano inzake wettelijke aansprakelijkheid voor schade als gevolg van activiteiten die gevaarlijk zijn voor het milieu, ook buiten België. We voeren actief campagne voor een wereldwijd verbod op de winning en het gebruik van asbest. We willen van asbest een schoolvoorbeeld maken van het principe ‘de vervuiler betaalt’, dat als model kan dienen voor andere gevallen. Denk bijvoorbeeld aan de PFOS die gebruikt wordt door de multinational 3M in Antwerpen, of aan het opruimen van industrieel afval of de behandeling van nucleair afval.